Theoriekamers

Professionele idealen

Ingenieur

Bij ingenieurs is het minder makkelijk dan bij sommige andere professies om te formuleren welke dienst zij de samenleving bieden en welke waarden daarin centraal staan. Ingenieurs kunnen immers op zeer uiteenlopende terreinen werkzaam zijn, en de technologieën die zij ontwikkelen kunnen veel verschillende doelen dienen. In elk geval op het eerste gezicht is een biomedisch ingenieur op iets anders uit dan een kernfysicus of een informaticus.

Toch worden ook ingenieurs met beroepsspecifieke dilemma's geconfronteerd. De doelen van specifieke technologieën kunnen weliswaar verschillen, maar bij het technologisch ontwerpen staan vaak identieke zaken op het spel. In het werk van de ingenieur, of die nu bij wil dragen aan gezondheid door een diagnostisch apparaat te ontwikkelen of aan witter wassende wasmiddelen door een nieuwe chemische stof te synthetiseren, moeten de nagestreefde waarden worden afgewogen tegen risico's voor de veiligheid of gezondheid van gebruikers en/of het milieu. Deze risico's staan vaak als lange termijn-belangen tegenover meer korte termijn belangen (kosten- en tijdsbesparing in het ontwerpen en/of de productie van een technologie).

In feite maken ingenieurs bij het ontwerp van technologie voortdurend afwegingen tussen zulke korte termijn-belangen en lange termijn -belangen als veiligheid, welzijn, gezondheid en duurzaamheid. Soms raakt hij (of zij - overal waar 'hij' staat kan ook 'zij' worden gelezen) daarbij zelfs in conflict zijn eigen organisatie of opdrachtgever. Dan is het de vraag in hoeverre de ingenieur in kwestie zich verantwoordelijk moet achten voor die lange termijn-belangen.

Arts

Professies verlenen zoals gezegd een bepaalde dienst aan de samenleving. In het geval van artsen staan 'gezondheid en welzijn' centraal: in hun werk trachten zij de gezondheid en het welzijn van hun patiënten te herstellen of zo veel mogelijk te behouden. Medisch handelen is er primair op gericht deze waarden te realiseren. Op basis hiervan kan zijn twee gedragsnormen voor artsen te formuleren: een maximale en een minimale. Om gezondheid en welzijn te verwezenlijken moeten artsen hun patiënten 'goed doen'; ze moeten zo handelen dat ze zoveel mogelijk bijdragen aan behoud of herstel van de gezondheid van de patiënt. Maar soms is het zinvoller om uit te gaan van een minimale formulering: een arts moet door zijn handelen een patiënt in elk geval 'niet schaden'. Dat is wel het minste wat je van een arts mag verwachten. In hoeverre het handelen van een bepaalde arts voldoet aan de maximale norm 'goed doen', is vaak ook veel lastiger vast te stellen. In de beroepsethiek van artsen is van oudsher gesteld dat de minimale norm de meest basale is; dat wordt ook wel uitgedrukt in adagia als 'primum non nocere'(allereerst: niet schaden) en 'in dubio abstine' (bij twijfel van handelen afzien) die ook nu nog gangbaar zijn..

Vandaag de dag is het onder artsen bovendien algemeen aanvaard dat het niet de arts, maar de patiënt is die uiteindelijk bepaalt wat hij/zij onder gezondheid verstaat en wat daar wel en niet aan bijdraagt. Naast 'niet schaden' en 'goed doen' behoort 'respect voor autonomie (of zelfbeschikking) van de patiënt' tot de kern van de medische beroepsethiek. Dat brengt met zich mee dat een goede arts idealiter niet alleen een vakman (of - vrouw; overal waar we de 'hij'-vorm gebruiken kan uiteraard ook de 'zij'-vorm worden gelezen) is die over voldoende medische kennis en vaardigheden beschikt, maar dat hij ook een bepaalde houding zou moeten hebben tegenover zijn patiënten.