Theoriekamers

Eed, beroepscode, handhaving

Ingenieur

Eed
In Nederland wordt aan het eind van de meeste ingenieursopleidingen geen eed afgelegd die de toetreding tot het beroep markeert. De beroepscode van de Vereniging van Registerinformatici kent wel een preambule die als een eed kan worden opgevat. Elke informaticus die zich als registerinformaticus wil laten registreren, dient deze formulering te onderschrijven: "Bij mijn handelen als informaticus zal ik steeds het belang van de samenleving in al haar facetten positief dienen. Ik heb mij daarom laten registreren in het Register van Informatici. Ik geef daarmee te kennen dat ik als zodanig publiekelijk herkenbaar wil zijn en aangesproken wil worden op de Gedragscode." Registratie als beroepsbeoefenaar, lidmaatschap van de beroepsorganisatie en het naleven van de beroepscode worden hier dus, anders dan bij de meeste andere Nederlandse ingenieursorganisaties, nauw met elkaar verbonden.

Beroepscode
Zoals gezegd is het aantal beroepscodes voor verschillende groepen ingenieurs in de VS veel groter dan in Nederland. Daarbij doen zich overigens grote verschillen voor in de status van deze codes. Sommige codes zijn regulerend en worden dus strikt gehandhaafd, andere zijn vooral aspirationeel dan wel educatief bedoeld.

In Nederland wordt door de grootste algemene beroepsorganisatie voor ingenieurs, het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIvI), van tijd tot tijd wel gesproken over het formuleren van een beroepscode. Tot op heden heeft dat echter niet tot een code geleid. Van de meer specifieke beroepsorganisaties voor ingenieurs hebben slechts enkele een beroepscode geformuleerd. Daartoe horen de Vereniging van Registerinformatici (VRI), de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV), het Nederlands Instituut voor de Biologie (NIBI), de Nederlandse Biotechnologische Vereniging (NBV) en de Koninklijke Landbouwkundige vereniging (KLV).

Ten slotte heeft ook een aantal vrije beroepsgroepen van ingenieurs een beroepscode geformuleerd. Het gaat onder andere om de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), de Bond van Nederlandse Stedenbouwkundigen (BNS), de Nederlandse Vereniging van Tuin- en Landschapsarchitectuur (NVTL) en de Beroepsvereniging van Nederlandse Interieurarchitecten (BNI). Voor Register-ergonomen zijn er gedragsregels opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Ergonomie. De meeste moderne beroepscodes voor ingenieurs hebben betrekking op vier domeinen:

  1. een integere en competente beroepsuitoefening,
  2. verplichtingen naar werkgevers, opdrachtgevers en klanten,
  3. maatschappelijke verantwoordelijkheid en
  4. het informeren van het publiek.

In alle beroepscodes zijn verplichtingen met betrekking tot een integere en competente beroepsuitoefening opgenomen. Dit is van oudsher ook de kern van beroepscodes.
Er kunnen drie deelaspecten onderscheiden worden:

  • De beroepsuitoefenaar moet competent zijn en de beroepsuitoefening moet bekwaam zijn. Dit betekent onder andere dat de beroepsuitoefenaar een voldoende opleiding moet hebben gehad, zijn vakgebied moet bijhouden en geen werk mag aannemen buiten zijn kennis- of ervaringsgebied.
  • De beroepsuitoefening moet eerlijk, betrouwbaar en waarheidsgetrouw gebeuren. Dat betekent onder andere dat gegevens niet gemanipuleerd mogen worden en dat men afspraken moet nakomen.
  • Soms wordt ook nog gesteld dat de beroepsuitoefening onafhankelijk moet zijn.
    Daar wordt meestal mee bedoeld dat er geen belangenverstrengeling mag zijn tussen de uitvoerende ingenieur en de opdrachtgever. Dergelijke bepalingen zijn slechts in een beperkt aantal beroepscodes te vinden.

Verplichtingen naar klanten, opdrachtgevers en werkgevers worden in de meeste beroepscodes genoemd. In veel beroepscodes wordt gesteld dat ingenieurs vertrouwelijke gegevens van opdracht- of werkgevers geheim moeten houden.
Vrijwel alle beroepscodes benadrukken op een of andere manier de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ingenieurs. Zaken die daarbij vaak genoemd worden zijn: veiligheid, gezondheid, milieu, duurzame ontwikkeling en het welzijn van het publiek.
Volgens een aantal beroepscodes moeten ingenieurs het publiek informeren over relevante aspecten van techniek, zoals de risico's en gevaren van technieken waar ze aan werken. Nederlandse beroepscodes zijn in het algemeen niet zo expliciet op dit punt. De code van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV) bijvoorbeeld stelt dat chemici verantwoordelijk zijn voor een goede communicatie met de maatschappij. Dat kan onder andere door tijdig te informeren over gevolgen van techniek. Of in bepaalde gevallen ook een plicht bestaat tot het verstrekken van informatie is onduidelijk.

Handhaving
Voor zover de beroepsverenigingen van ingenieurs op dit moment een beroepscode hebben, wordt deze doorgaans niet strikt gehandhaafd. De Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging kent bijvoorbeeld geen sancties voor overtreding van de code. De Vereniging van Register Informatici kent wel een gedragscodekamer die op naleving toeziet, die per jaar zo'n 3 cases te behandelen krijgt (Bout 1996). Gezien het ontbreken van beroepenwetgeving van ingenieurs is het de vraag of een actievere handhaving veel zou opleveren. Ingenieurs kunnen immers ook hun beroep uitoefenen als zij geen lid van een beroepsvereniging zijn. Ook hier wordt nog eens zichtbaar dat een effectieve beroepscode nogal wat wijzigingen in de juridische context van het ingenieursberoep vereist. Zolang die niet worden doorgevoerd, kunnen beroepscodes slechts een beperkte rol in de beroepsethiek van ingenieurs vervullen.

Arts

Huidige artseneed in Nederland (2003)
Lange tijd legden toekomstige artsen in Nederland een eed af die in de Wet op de Uitoefening van de Geneeskunst uit 1865 was vastgelegd. Wie deze eed niet had afgelegd, mocht zich geen arts noemen. Met de invoering van de wet BIG is deze voorwaarde komen te vervallen. Sindsdien is de status van de eed wat onduidelijk geworden en zijn de medische faculteiten ook verschillend omgesprongen met dit gebruik.
Recentelijk heeft de KNMG in overleg met alle medische faculteiten in Nederland een nieuwe artseneed geformuleerd. De gedachte hierachter is geweest dat het afleggen van de eed, ook als dat wettelijk geen verplichting meer is, waardevol is omdat het zowel de toetreding tot de beroepsgroep als een moment van reflectie op de in die groep vigerende normen en waarden markeert.. In de praktijk bleek de uitgesproken tekst aan de meeste universiteiten echter zeer beperkt en in veel opzichten achterhaald. Het doel van de nieuwe formulering is om de eed weer te laten aansluiten bij de hedendaagse uitoefening van het artsenberoep, bij de hedendaagse samenleving, en bij de manier waarop men in de samenleving tegen de arts aankijkt.

Huidige gedragsregels voor artsen (2002)
De KNMG heeft als federatie van artsenorganisaties naast de eed ook gedragsregels voor artsen geformuleerd, die een leidraad voor het handelen van iedere arts moeten zijn. Leden van een KNMG-beroepsvereniging (dat wil zeggen van een van de specialistenorganisaties) of leden die rechtstreeks bij de KNMG zijn aangesloten, zijn aan deze gedragsregels gehouden. Er kunnen weliswaar gronden zijn om van de regels af te wijken, maar een artsen heeft dan de verplichting te motiveren waarom dat het geval is.
De regels hebben allereerst betrekking op de relatie tussen arts en patiënt en op de relaties tussen artsen (en andere zorgverleners) onderling. Daarnaast zijn er ook regels voor de rol van artsen in wetenschappelijk onderzoek, optredens in publiciteit en de relatie tot het bedrijfsleven.
De gedragsregels zijn opgesteld tegen de achtergrond van de wetgeving van het moment, in het bijzonder van de WGBO. Artsen zijn immers allereerst gebonden aan de Nederlandse wetgeving. De gedragsregels zijn echter ook op te vatten als een nadere invulling van de begrippen 'de zorg van een goed hulpverlener' en 'verantwoorde zorg', die als norm voor medisch handelen in de WGBO worden gehanteerd. Een rechter kan de KNMG-gedragsregels gebruiken om in concrete gevallen te toetsen of een arts aan deze normen heeft voldaan. In die zin zijn de gedragsregels dus zelfs voor niet-KNMG-leden van belang.
De huidige regels zijn zo algemeen mogelijk gehouden, zodat ze voor (vrijwel) alle artsen relevant zijn. De uitwerking van sommige bepalingen kan voor verschillende groepen specialisten anders zijn. De betreffende specialistenorganisaties hebben voor dergelijke situaties soms nadere bepalingen of standpunten geformuleerd. Als sommige punten uit de gedragsregels regelmatig discussie opropene, werkt de KNMG deze soms verder uit in zogenaamde standpunten of richtlijnen, die in het KNMG-Vademecum worden opgenomen.

Handhaving van de professionele normen
De 'Gedragsregels voor artsen' worden allereerst gehandhaafd door middel van de interne tuchtrechtspraak van de KNMG. De interne tuchtrechtspraak is bedoeld voor conflicten tussen aangesloten artsen onderling. In deze interne tuchtrechtspraak zijn de gedragsregels voor artsen het belangrijkste referentiepunt.
Naast de interne bestaat er ook de publieke tuchtrechtspraak, die wettelijk is gereguleerd in de Wet BIG (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) en die bedoeld is om de kwaliteit van de medische beroepsuitoefening (niet alleen die van artsen, maar ook die van andere zorgverleners) te bewaken. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgevoerd door regionale tuchtcolleges, waarin 2 juristen en 3 beroepsbeoefenaren zitting hebben. In de Wet BIG zijn 2 algemene normen geformuleerd die een klacht kunnen rechtvaardigen:

"handelen of nalaten van handelen in strijd met de zorg die de geregistreerde zorgverlener behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en de naaste betrekkingen van de patiënt" en "enig ander handelen of nalaten als geregistreerde zorgverlener in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg".

Beide normen kunnen, voor zover het om het handelen van een arts gaat, nader worden geïnterpreteerd met behulp van de genoemde gedragsregels voor artsen. Tuchtprocedures kunnen worden aangespannen door patiënten, familieleden van patiënten, collegae-beroepsbeoefenaars, en de inspectie voor de gezondheidszorg. Als een klacht gegrond wordt verklaard, kan het tuchtcollege een waarschuwing geven; een berisping, een geldboete, of een schorsing opleggen, dan wel de betrokken arts geheel of gedeeltelijk de beroepsbeoefening ontzeggen.