Theoriekamers

De deugd

Aristoteles

Aristoteles

  Aristoteles ziet de deugden als karaktereigenschappen die nodig zijn om het goede leven te bereiken. Een deugdelijk karakter noemt hij een 'voortreffelijk karakter'. Iemand die deugdelijk handelt is in staat om zijn gedrag meer op zijn inzichten af te stemmen, en niet tegen te werken. Deze eigenschappen leert men volgens Aristoteles door gewoonten aan te kweken: 'Er zijn dus twee soorten voortreffelijkheid: die van het intellect en die van karakter. Intellectuele voortreffelijkheid ontstaat en ontwikkelt zich vooral door onderricht; daar zijn bijgevolg ervaring en tijd voor nodig. Voortreffelijkheid van karakter is daarentegen het resultaat van gewoonte; vandaar ook dat haar naam in het Grieks maar weinig verschilt van het begrip gewoonte. Het is dan ook duidelijk dat geen enkele voortreffelijkheid van karakter door natuurlijke aanleg in ons ontstaat.

Wat van nature bestaat kan immers nooit door gewoonte veranderen. Zo kan een steen, die van nature valt, niet de gewoonte aannemen omhoog te gaan, al probeert men hem dat aan te leren door hem steeds weer omhoog te gooien; en zo flakkeren vlammen nooit naar beneden. Niets wat van nature zo is kan door gewoonte anders worden. Voortreffelijkheden ontstaan dus noch door natuurlijke aanleg noch tegen de natuur in; wel beschikken we de natuurlijke geschiktheid om ze te ontvangen, maar pas door gewoonte bereiken we onze volledige ontplooiïng.

Voortreffelijkheden van karakter verwerven we door ze eerst te beoefenen, zoals dit ook het geval is met technische vaardigheden. Wat we eerst moeten leren om het te doen, dat leren we immers al doende: door huizen te bouwen wordt men bouwmeester, door de citer te bespelen wordt men citerspeler. Zo worden we ook rechtvaardig door rechtvaardige daden te verrichten, matig door matig te handelen en dapper door ons dapper te gedragen.

Verder is het door dezelfde oorzaken, door dezelfde handelingen dat elke voortreffelijkheid ontstaat of teloorgaat. Dat is ook het geval met technische vaardigheden: door de citer te bespelen ontstaan zowel goede als slechte citerspelers. Hetzelfde geldt voor bouwmeesters en alle andere beroepen: door goed te bouwen wordt men een goed bouwmeester, door slecht te bouwen een slechte. Anders hadden we namelijk helemaal geen leermeester nodig en zou iedereen van zijn geboorte af een goed of slecht vakman zijn. Zo is het nu ook met voortreffelijkheden van karakter: door de manier waarop wij met andere mensen transacties aangaan worden wij rechtvaardig of onrechtvaardig, en door ons herhaalde moedige of angstige gedrag in gevaarlijke omstandigheden worden wij dapper of laf. Hetzelfde geldt ook voor het terrein van begeerten en driften: sommige mensen worden matig en bedaard, anderen onmatig en driftig, al naar gelang zij zich op dat gebied op de ene of de andere manier gedragen. Kortom karaktereigenschappen zijn het resultaat van activiteiten die ermee verwant zijn.

Daarom moeten wij onze activiteiten een bepaalde kwaliteit verlenen, want onze karaktereigenschappen volgen het onderscheid tussen onze activiteiten. Het maakt dan ook niet weinig verschil of wij meteen van jongs af aan de ene of de andere gewoonte aanleren; integendeel, dat maakt zeer veel verschil, of liever gezegd het geeft de doorslag.'
p.55/56 In: Aristoteles, Ethica Nichomachea, Historische Uitgeverij, Groningen 1999


Alasdair MacIntyre

Alasdair MacIntyre

  MacIntyre definieert de deugd in twee stadia: de praktijk en het goede leven. In beide contexten komen andere eigenschappen van de deugd naar voren. Hier volgen twee verschillende passages waarin MacIntyre de deugd introduceert: In de context van de praktijk:

'Een deugd is een verworven menselijke kwaliteit, waarvan het bezit en de uitoefening ons in staat stelt om die goede zaken te bereiken die intern zijn aan de praktijken en het ontbreken waarvan ons effectief verhindert om die te realiseren. Later zal deze definitie aanvulling en amendement nodig hebben. Maar als een eerste benadering tot een adequate definitie werpt deze al licht op de plaats van de deugden in een mensenleven. Het is niet moeilijk om aan de hand van een hele lijst met sleuteldeugden te laten zien dat de interne kwaliteiten zonder die deugden ontoegankelijk voor ons zijn, niet in het algemeen, maar op een hele specifieke manier.

Het is onderdeel van het concept van een praktijk zoals ik die heb samengevat -en zoals we er allemaal al mee zijn vertrouwd in onze levens, of we nu schilders zijn of natuurkundigen of kwartback of gewoon liefhebbers van goede schilderkunst of eersteklas experimenten of een goed geworpen bal - dat zijn kwaliteiten alleen kunnen worden verworven door ons in een praktijk te onderwerpen aan andere praktijkdeelnemers. We moeten erkennen wat wie toekomt; we moeten bereid zijn om als dat nodig is onderweg ieder risico te nemen dat onszelf in gevaar brengt; en we moeten zorgvuldig luisteren naar wat ons wordt verteld over onze eigen inadequaatheden en antwoorden met dezelfde zorgvuldigheid voor de feiten. In andere woorden, we moeten accepteren dat deugden als rechtvaardigheid, moed en eerlijkheid noodzakelijke componenten zijn van een praktijk met interne kwaliteiten en standaarden van excellentie. Als we deze niet accepteren (..) kunnen we de standaarden van excellentie en de interne kwaliteiten van de praktijk niet bereiken, waardoor de praktijk zinloos wordt behalve als middel om externe kwaliteiten te bereiken.' (After virtue191).

Zie voor meer informatie over de interne en externe kwaliteiten de informatie van MacIntyre over de praktijk) In de context van het goede leven:
'De deugden moeten worden begrepen als de disposities die niet alleen de praktijken staande houden en ons in staat stellen om de kwaliteiten die inherent zijn aan de praktijken te behalen, maar die ook een relevante queeste naar het goede in stand houden, door ons in staat te stellen om de schade, het gevaar, verleidingen en het vermaak dat we tegenkomen het hoofd te bieden, en ons meer zelfkennis geven en meer kennis van het goede. De catalogus van de deugden impliceert daarom ook de deugden die nodig zijn om het soort huishoudens en politieke gemeenschappen in stand te houden waarin mannen en vrouwen samen zoeken naar het goede, en de deugden die noodzakelijk zijn voor filosofisch onderzoek naar het karakter van het goede. (After virtue 219).
Zie voor meer informatie over de queeste naar het goede leven de informatie van MacIntyre over het goede leven.


Bernard Williams

Bernard Williams

  In de ethiek van Bernard Williams speelt de deugd ook een grote rol. Maar hij merkt op dat het geen rol kan spelen in de morele deliberatie. Als we de deugd een plaats willen geven in de ethiek, dan moeten we accepteren dat er zaken zijn die we alleen kunnen beschrijven, maar waarover we niet kunnen delibereren:

'Het woord 'deugd' heeft voor het grootste deel een komisch of anderszins onverlangenswaardige betekenis gekregen, en weinig mensen gebruiken het nu behalve filosofen, maar er is geen ander woord dat zo handig is, en het moet worden gebruikt in de morele filosofie. We mogen hopen dat, als de juiste betekenis weer is vastgesteld, het terugkomt in respectabel gebruik. In dat juiste gebruik, wanneer het een ethisch bewonderingswaardige dispositie van karakter betekent, dekt het een brede klasse van karakteristieken, en, zoals zo vaak voorkomt in deze zaken, de grenzen van die klasse zijn niet scherp en hoeven ook niet scherp te worden gemaakt. Sommige verlangenswaardige persoonlijke karakteristieken tellen in elk geval niet als deugd, zoals seksueel aantrekkelijk zijn. Dat kan een zaak zijn van karakter (sommige mensen hebben een seksueel aantrekkelijk karakter), maar dat hoeft niet zo te zijn en het telt niet als een deugd, net zo min als het hebben van een perfecte worp [bij softbal, SvdB] een deugd is.

Deugden zijn altijd meer dan vaardigheden, omdat zij een karakteristiek patroon van verlangen en motivatie impliceren. Men kan een goede pianist zijn en geen verlangen hebben om te spelen, maar als men genereus is en eerlijk, dan helpen deze kwaliteiten om in de juiste omstandigheden vast te stellen wat men wil doen.' (..) 'Het is belangrijk om te beseffen dat het begrip 'deugd' zelf niet voorkomt in de inhoud van de deliberatie. Iemand die een specifieke deugd heeft, verricht handelingen omdat zij passen bij bepaalde beschrijvingen en gaat andere uit de weg omdat die passen bij andere beschrijvingen. Deze persoon wordt beschreven in termen van de deugd, en zijn of haar handelingen ook: dus hij of zij is een rechtvaardig of moedig persoon die rechtvaardige of moedige dingen doet. Maar (..) het is slechts zelden zo dat de descriptie die bij een actor past en bij de handeling hetzelfde is als de termen waarin de actor deze handelingen kiest. 'Rechtvaardig' is zo'n geval, een van de weinige, en een rechtvaardig of eerlijk persoon is iemand die handelingen kiest omdat ze rechtvaardig zijn en verwerpt anderen omdat ze onrechtvaardig zijn of oneerlijk. Maar een moedig persoon kiest gewoonlijk geen handelingen omdat ze moedig zijn, en het is een algemeen bekend feit dat een bescheiden persoon niet handelt in de naam van bescheidenheid. De welwillende of vriendelijke persoon doet welwillende dingen, maar doet die onder andere descripties, zoals 'ze heeft het nodig', 'het zal hem opvrolijken', 'het zal de pijn stoppen'. De beschrijving van de deugd is niet zelf de descriptie die voorkomt in de consideratie. Bovendien is er geen enkel ethisch concept dat de deliberaties karakteriseert van een persoon die een specifieke deugd heeft. Als een actor een bepaalde deugd heeft, dan worden bepaalde soorten feiten ethische consideraties voor die actor omdat hij of zij die deugd heeft. De weg van de ethische consideraties die belangrijk zijn voor een deugdelijk persoon naar de descriptie van de deugd zelf is kronkelig, en wordt gedefinieerd en gehobbeld door de invloed van het zelf-bewustzijn.'

p.9 en 10 in: Williams, Bernard, Ethics and the limits of philosophy, Harvard University Press, Cambridge Mass. 1985