Theoriekamers

Rol beroepsorganisties

Ingenieur

Het denken over een specifieke beroepsethiek voor ingenieurs is in Nederland vermoedelijk mede nauwelijks van de grond gekomen doordat lidmaatschap van een beroepsvereniging hier niet verplicht is voor het uitoefenen van het ingenieursberoep. In de VS is dat vaak wel het geval. Die sterkere positie van beroepsorganisaties heeft ook te maken met het idee dat het beroep van ingenieur een professie is, met de daarbij behorende professionele autonomie, collegiale controle, en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Voor auteurs als Michael Davis en Caroline Whitbeck is het opstellen van beroepscodes een integraal onderdeel van de zelfregulering die bij een professie hoort.

Toch is het idee dat ingenieurs een professie vormen niet onproblematisch. Allereerst zijn ingenieurs doorgans in dienst van een bedrijf of organisatie, en niet zelfstandig gevestigd. Dat maakt dat de ruimte voor zelfstandig handelen relatief klein is; de werkgever of opdrachtgever heeft veel invloed op wat een ingenieur kan doen. Het is ook die werkgever of opdrachtgever, en niet zijn collega's, die bepaalt of de ingenieur zijn werk goed heeft gedaan. Er is in het werk van ingenieurs dus slechts in zeer beperkte mate sprake van professionele autonomie. Daardoor is er ook nauwelijks ruimte voor regulering door de beroepsorganisaties.

Een tweede verschil is dat ingenieurs in Nederland niet onder de beroepenwetgeving vallen, zoals wel het geval is voor artsen, advocaten en notarissen. Deze beroepenwetgeving regelt belangrijke aspecten van de uitoefening van de betreffende professie. Ook is er meestal een systeem van extern tuchtrecht, dat wil zeggen tuchtrecht dat door de overheid wordt gehandhaafd. Daarnaast hebben veel beroepsverenigingen een systeem van intern tuchtrecht dat door de beroepsvereniging zelf wordt gehandhaafd. Omdat ingenieurs niet onder dergelijke wetgeving vallen, hebben beroepscodes voor ingenieurs ook geen wettelijke status.

Een derde punt betreft de herkenbaarheid van ethische problemen. Vergeleken met traditionele professies is de herkenbaarheid van ethische problemen in de ingenieursprofessie minder groot. Allereerst zijn er in het algemeen meer mensen betrokken bij techniekontwikkeling en de eventuele negatieve gevolgen van technieken. Dit betekent dat de bijdrage van individuele ingenieurs veel moeilijker vast te stellen is dan bijvoorbeeld in het geval van artsen. Dit staat bekend als het 'probleem van de vele handen'. Daar komt nog bij dat ingenieurs zichzelf doorgaans als neutrale probleemoplossers zien. Zij voelen zich daardoor slechts in beperkte mate verantwoordelijk voor de nagestreefde doelen of het gebruik van de door hen ontworpen technologie.

Gezien deze verschillen is het volgens sommige auteurs nog maar de vraag of een beroepscode voor ingenieurs zinvol is. In de huidige Nederlandse situatie is zo'n code vooral een middel om de zelfreflectie van ingenieurs te stimuleren.

Arts

Zoals hiervoor al is beschreven, hebben artsenorganisaties een belangrijk aandeel gehad in de ontwikkeling van de medische beroepsethiek. Op dit moment is op veel fronten sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen overheid en artsenorganisaties als de KNMG, waarbij de overheid de grote lijnen vastlegt en de artsenorganisaties deze ruimte zelfstandig verder mogen invullen.

Zo ligt de toelating tot het artsenberoep in eerste instantie bij de overheid. De medische opleidingen zijn in principe aan overheidsregulering gebonden. Op grond van de wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG) mag men de titel van arts alleen voeren wanneer men in het BIG-register is ingeschreven. Dit register wordt bijgehouden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De KNMG en de daarbij aangesloten specialistenorganisaties zijn verantwoordelijk voor de specialistenopleidingen en het registreren van de specialisaties van artsen.

Artseneed en beroepscode zijn in Nederland voornamelijk door de KNMG geformuleerd. De principes die daarin zijn vastgelegd, moeten echter tegen de achtergrond van de huidige wetgeving worden geplaatst. Zoals de KNMG zelf ook erkent, zijn artsen allereerst gehouden aan de wet (zoals de WGBO en de WMO), en kunnen de principes uit de gedragregels voor artsen vooral worden gezien als een nadere invulling van elementen uit de wetgeving.

Ten slotte is ook de controle op de naleving van de regels (zowel de juridische als de ethische) deels in handen van de overheid en deels in handen van de KNMG. Naast het interne tuchtrecht (bedoeld voor conflicten tussen artsen onderling) is er een door de overheid gereguleerd extern tuchtrecht (bedoeld voor conflicten tussen arts en patiënt of tussen arts en overheid c.q. Inspectie). Ook in het externe tuchtrecht hebben collega-artsen overigens een belangrijk aandeel in de beoordeling. Verder zijn artsen uiteraard ook aan het gewone civiel en strafrecht gebonden.